Identiteitsontwikkeling
Alkema, (2015) vertelt dat Erikson vier aspecten onderscheidt met betrekking tot identiteit:
Besef van continuïteit: je leert dat je dezelfde persoon blijft, ongeacht de verschillende rollen die je speelt in het dagelijks leven.
Besef van herkenning en erkenning: wanneer het beeld van jezelf overeenstemt met het beeld dat de omgeving van je heeft.
Besef van vrijheid in afhankelijkheid: acceptatie van de eigen beperkingen en van het feit dat je altijd wel afhankelijk bent van iemand anders.
Besef van een zinvolle toekomst: weten dat na de adolescentie een leven als volwassene te wachten staat.
Deze vier aspecten hebben niet zo zeer met de ontwikkeling te maken van het jonge kind in groep 1/2. Bij deze kinderen gaat het om het 'eigen ik'. De omgeving speelt hierbij een belangrijke rol. Per leeftijdfasen zijn er verschillende problemen. Dit komt door de interne groeiprocessen en veranderingen in de omgeving. Welke fasen er zijn is te zien bij de afbeelding: fasen identiteitsontwikkeling. Omdat in de groepen 1/2 de kinderen in de fase van kleuterleeftijd zitten, ga ik hier verder op in.
kleuterleeftijd
In deze fase ontwikkelen ze gevoelens voor zelfstandigheid en autonomie. Dit is de fase om zichzelf-willen-zijn. Het is belangrijk dat het kind wordt aangemoedigd om zelfstandig dingen te doen, maar het moet ook beschermd worden tegen ervaringen die te ver gaan met als gevolg dat er gevoelens en schaamte en twijfel ontstaan. Het gevoel van autonomie is ontwikkeld in deze fase (Alkema, 2015).

Het meest opvallend bij de kleuter is de identiteit die vorm begint te krijgen. Onder invloed van zijn eigen ontwikkeling en de indrukken die het kind uit de omgeving opneemt ontwikkelt zich de identiteit. Het lijkt alsof het kind constant bezig is zijn eigen willetje te vormen. Er zijn telkens momenten, waaruit blijkt dat zich een eigen persoonlijkheid aan het vormen is.
fasen identiteitsontwikkeling (Erikson)
Wanneer je gaat verdiepen in de kleuter zie je rond een jaar of drie, vier een bijna nieuw kind in vergelijking met de leeftijdsfase die
eraan vooraf gaat, het kind is ‘peuter-af’. Je ziet een actief kind, een kind dat alles wil uitproberen, een kind dat speelt en werkt, en
leert, met al zijn zintuigen. Het lijkt alsof de kleuter zegt: ‘Ik ontwikkel me en dat wil ik.’ Het ik en de wil spelen een zeer belangrijke rol.
Wanneer je stilstaat en goed observeert zie je een kind dat zelfstandig wil zijn, dat zijn eigen weg zoekt. Soms wordt er gezegd dat het kind koppig is, of eigenwijs, maar dat is niet meer dan normaal. Het is de nieuwe weg die het kind in zijn ontwikkeling inslaat.
De eigen persoon, wie het kind is, en de omgeving, de plek waarin het opgroeit. Niemand kan groeien zonder de ander. Ieder mens, en zeker de kleuter, ontwikkelt zich in interactie met de wereld om hem heen. Dat kunnen zijn ouders zijn, de andere kinderen, en de school. Kennis van de ontwikkeling van het kind helpt je te snappen waarom het kind iets doet, en dat leidt weer tot weloverwogen keuzes in ons handelen.
Dan kun je het kind een stukje verder op weg helpen in zijn ontwikkeling (Hendriksen, 2011).
Rol van de leerkracht
Een kind brengt veel tijd door op school. Het kind is met andere kinderen in contact en ziet wat een ander doet. Elk kind heeft een eigen persoonlijkheid, dit maakt elk kind anders en uniek. Een leerkracht kan sturing geven aan de persoonlijkheidsontwikkeling van het kind waardoor het beter kan functioneren in de maatschappij. Een kind neemt onwillekeurig gewoonte, normen en waarden over. Jij als leerkracht hebt hier dus een belangrijke rol. De leerkracht heeft een modelfunctie. De leerkracht moet hierbij laten zien hoe het hoort en niet alleen vertellen (Brouwers, 2017).

Stage
De afgelopen jaren waar ik stage ben gaan lopen, heb ik geleerd dat ik een voorbeeldfunctie heb. Ik zie leerlingen in de poppenhoek letterlijk mij na zien spelen. Zo is één de juf en de ander het schoolkind. De leerling die de juf nadoet, zie je de regels hanteren die in de klas voorkomen bijvoorbeeld: ''Steek je vinger op als je iets wil zeggen.'' en ''je moet zo zitten op je stoel''. Het is daarbij de bedoeling dat de kinderen een goed voorbeeld zien. Als je regels in de klas hanteert zullen deze regels gevolgd moeten worden door iedereen, de kinderen en de leerkracht. Brouwer (2017) vertelt dat kinderen
tijdens het werken onwillekeurige gewoontes overnemen. De leerkracht zal hierbij altijd op zijn gedrag moeten letten. Kinderen kunnen dit zomaar overnemen. De leerkracht staat als model voor de klas. Zoals Erikson aangeeft is doelgericht werken belangrijk. Dit heeft mijn stagebegeleidster ook gedaan door te modellen. Dit past ook bij de leeftijd van de kinderen. Maar je kan ook naar de fase: peuterleeftijd kijken. Het kind wil het zelf doen, dit hoort bij autonomie.
Alkema, E., Kuipers, J., Lindhout, C., & Tjerkstra, W. (2015). Meer dan onderwijs. Assen: Uitgeverij koninklijke van Gorcum.
Hendriksen, J. (2011, september). Het verhaal van de kleuter. NJPV, 27(128), 3-5.
Brouwers, H. (2017). Kiezen voor het jonge kind. ​Bussem: Uitgeverij Coutinho
Maak jouw eigen website met JouwWeb